Meloenen

Meloenen zijn afkomstig uit grofweg de streek tussen Egypte en Iran. Eerst kwam de meloen naar Griekenland; in de eerste eeuw voor Chr. komt hij op het Romeinse menu te staan en wordt hij genoemd in kookboeken. 

Vijgen

In het Egypte van de farao’s werden al vijgen verbouwd, ze behoorden tot de basisvoeding. Ze werden vers gegeten, maar ook gedroogd. Ook de Romeinen aten ze graag. 

Kastanjes

De Romeinen cultiveerden kastanjebomen. Romeinen kenden ook het gebruik om kastanjes te roosteren. Er zijn uit die tijd verschillende recepten met kastanjes bekend. 

Kersen

De kers komt uit Klein-Azië en werd in 74 voor Chr. naar Italië gebracht door de Romeinse consul Lucullus die de leiding had van een veldtocht in die streek. Vanuit Italië breidde de kersenteelt zich uit naar de noordelijke gebieden van het Romeinse Rijk.

Dadels

De Romeinen voerden dadels in vanuit het Nabije Oosten en aten ze zowel vers als gedroogd. Dadels werden gebruikt om wijn te zoeten en werden ook in sauzen of gebak verwerkt.

Walnoten, amandelen en hazelnoten

Walnootbomen behoren tot de oudste bomen die we kennen. Hun geschiedenis gaat terug tot in het jaar 7 000 v.Chr. In het oude Rome werden walnoten als symbool van vruchtbaarheid gezien. De walnoot werd in verband gebracht met Juno, de godin van vrouwen en het huwelijk. Het eten van walnoten zou gevoelens van liefde versterken. 

Honing

Honing is wat honingbijen maken uit nectar van de bloemen. Ze slaan die honing op in honingraten. Godenspijzen zijn nectar en ambrozijn, beide gemaakt van honing. Oppergod Jupiter werd als kind met honing en geitenmelk grootgebracht. De Romeinen gebruikten graag honing. Honing was zoetstof, medicijn en conserveermiddel. 

Suiker 

De Romeinen gebruikten suiker, die ze importeerden vanuit het Midden –Oosten, uit landen als Iran en India-Pakistan. 

Zout

Het gebruik van zout als smaakmaker en conserveermiddel voor het voedsel is al heel oud. De Romeinen hadden een handelsroute voor zout, de Via Salaria. Die liep van Rome naar Reate, nu Rieti geheten.

Zout kwam uit twee bronnen: uit de zee waaruit ze werd verkregen door verdamping; en uit de aarde waar ze gewonnen werd uit steenzout. Zout was een kostbaar goed; het werd thuis veilig bewaard in een zoutpot, die gewijd was aan de huisgoden, de zogeheten Lares. Soldaten kregen aanvankelijk hun soldij uitbetaald in zout, het zgn. salarium. Daar komt ons woord salaris vandaan.  

Peper

Peperkorrels werden al in de vijfde eeuw voor Chr. door de Grieken via Egypte uit India geïmporteerd. De korrels werden gebruikt om voedsel tegen gisting te beschermen en de geuren van beginnend bederf weg te werken. 

Olijven en olijfolie

In het Griekse Attica met de hoofdstad Athene was de olijfboom het nationale symbool, gewijd aan de godin Pallas Athene. De boom leverde olijven en olie voor de Griekse en later de Romeinse keuken. De Romeinse schrijver Livius (59 voor Chr. – 17 na Chr.) beweerde, dat Hannibal de overwinning op de Romeinen behaalde nadat hij zijn soldaten met olijfolie had laten insmeren, zodat ze zich warm voelden en krachtig genoeg om te vechten. 

Azijn

De Romeinen gebruikten veel azijn, o.a. om Posca te maken, een mengsel van azijn en water. Azijn was ook een basis voor sauzen, net als citroen of sinaasappelsap.

Bier

Bier werd zo’n 9000 jaar geleden al gemaakt in het oude Iran/Irak en Egypte. De drank werd gemaakt van gerst. In Rome werd in de beginjaren ook wel bier, dat cervisia werd genoemd ter ere van de godin Ceres/Demeter gedronken. In latere eeuwen gingen Romeinen over op wijn. Wel bracht Agricola, de gouverneur van Brittannië rond het jaar 80 drie bierbrouwers vanuit Noordwest-Europa naar Rome. De drie openden in de stad een brouwerij/bierhuis. Maar Romeinen bleven bier meer iets vinden voor de Barbaren zoals Germanen, Bataven en Kelten.