De oude Romeinen hielden van zoet. Lange tijd was honing de belangrijkste zoetstof. Het was relatief duur en daarom gebruikten ze het zogenaamde Defrutum (wijn of most dat tot op de helft ingekookt is) als zoetstof in hun wijn en voedsel.

Ze waren verzot op fruit: een nagerecht van verse vruchten werd vaak gezien als het hoogtepunt van de maaltijd. Om het hele jaar over fruit te kunnen beschikken, waren verschillende technieken bedacht om fruit langer te kunnen bewaren. Fruit kon je bijvoorbeeld koken in Defrutum en een glas wijn. Maar fruit kon ook gedroogd worden. Op deze manier konden perziken, dadels, vijgen en druiven uitstekend worden vervoerd naar de afgelegen delen van het Romeinse Rijk, zoals naar ons land. 

Lood was een bekend materiaal bij de Romeinen. Een zacht en goed bewerkbaar metaal dat op een lage temperatuur gesmolten kon worden. De Romeinen gebruikten het onder meer voor de waterleiding, maar ook als binnenbekleding van voedselpotten en pannen. Bij het koken kwam uit deze binnenlaag loodsuiker of -acetaat vrij. Dit loodsuiker krabden de Romeinen uit de pan en gebruikten ze om wijn en gebak te zoeten, wat een zekere mate van loodvergiftiging tot gevolg had. Er wordt wel beweerd dat loodvergiftiging de ondergang van het Romeinse Rijk heeft veroorzaakt.

Het zwaar giftige metaal kan onder andere onherstelbare schade toebrengen aan het zenuwstelsel en de bloedsomloop. Een ander symptoom is de afname van eetlust en vervlakking van de smaak. Dit laatste had weer gevolgen voor de manier van kruiden van het voedsel.

 

 

Go To Top