Romeinse vruchten:

Toen de Romeinen Europa veroverden brachten zij daar overal fruitbomen. Al voor onze jaartelling kenden de Romeinen vele soorten appels en peren, kersen, druiven, vijgen, abrikozen, perziken, citroenen, pruimen en aardbeien, hazelnoten en walnoten. Ook plukten ze wilde bessen.

Van de abrikoos en de perzik is bekend, dat die vanuit China in de 1e eeuw naar het Middellandse Zee- gebied kwamen. De vijg is afkomstig uit Klein Azië en werd door de Egyptenaren naar het M-Z gebied gebracht. De vijg werd in Rome echt volksvoedsel. Voor de druif geldt min of meer hetzelfde. Grieken en Romeinen ontwikkelden vele nieuwe variëteiten. De Romeinen introduceerden de wijndruif in de koelere streken van Noord Europa, m.n. in Frankrijk.

Romeinse kruiden:

Door de Grieken en de Romeinen werden o.a. de volgende kruiden in de keuken gebruikt: basilicum, marjolein, bonenkruid, peterselie, koriander, kervel, munt, komijn, lavas, venkel, dille en laurier. Kardemon is wellicht het meest gebruikte kruid geweest in Rome. Rozemarijn en salie werden vooral als geneeskruiden gebruikt.

Over mosterdzaad het volgende: 

De naam mosterd is afkomstig van het Latijnse woord mustum, dat druivensap is. Gemalen mosterdzaden werden hiermee gemengd tot een pasta. Het zaad werd door Grieken en Romeinen ook als specerij en medicijn gebruikt.  De schrijver Plinius: “meng zout door mosterd en kauw goed; het helpt goed tegen kiespijn.” 

Romeinse groenten:

Artisjok en asperge, afkomstig uit het M-Z gebied, werden door de meeste Romeinen als ware delicatessen beschouwd. Plinius was er echter geen liefhebber van: “we maken een feestmaal van een uit de grond komend monster, dat zelfs door beesten wordt gemeden.”

Kool, prei en peulvruchten als kikkererwten, linzen, groene erwten, kapucijners werden op grote schaal verbouwd. Gedroogd kon je ze lang bewaren. Bonen, w.o. tuinbonen waren afkomstig uit ZW Azië en werden al door de Egyptenaren gekweekt en waren geliefd bij de Romeinen.  Andijvie, sla, rammenas en cichorei waren ook al bekend bij Grieken en Romeinen. Er zullen ook vast en zeker bieten en wortels op het menu hebben gestaan evenals champignons.

Kool werd door de Romeinen naar het noorden van Europa gebracht. Cato, Romeins staatsman en schrijver: “Kool is de beste onder de groenten. Eet voor het diner net zoveel kool, met wat azijn erover als gewenst. Het zal lijken of u niet gegeten hebt.” 

Over prei, al in de prehistorie in cultuur gebracht, gaat het verhaal dat keizer Nero elke dag preisoep at. Hij kon daardoor zo goed zingen, zei hij. Keizer Tiberius was op zijn beurt gek op komkommer. Deze vrucht komt oorspronkelijk uit India, waar hij nu al meer dan 3000 jaar geteeld wordt. Egyptenaren en Romeinen waren dol op komkommer. Tiberius had, om in zijn dagelijkse consumptie te voorzien, een geniaal systeem voor minder warme periodes bedacht. Hij liet grote kweekbakken op huifkarren plaatsen die met de zon meedraaiden om zoveel mogelijk warmte te benutten. ’s Nachts werden de karren in speciale ruimten met glazen wanden binnengerold.

Romeinse granen:

Gerst, al in de Steentijd bekend, was een gewas dat goed bestand was tegen kou. Plinius merkte op, dat het heel goed voedsel voor gladiatoren was. Deze mannen stonden ook bekend als gersteters. Tarwe, spelt, gierst en rogge werden ook gegeten.

En wat ze niet konden verbouwen, zoals dadels, amandelen, peper, gember en kaneel importeerden ze.

Tuinman en slaven:

Wie in de Romeinse tijd rijk genoeg was om er een tuin op na te houden, had meestal ook wel geld om slaven het werk te laten doen. Dus had hij een “hortolanus “, een tuinman in dienst. Als de tuin heel groot was, zoals bij buitenplaatsen en paleizen van de keizer, had die tuinman heel veel hulp, ook allemaal slaven.

Wat betreft het gereedschap het volgende.

Het verschilde niet eens zo veel van dat van tegenwoordig. Ook toen had je scheppen, harken, tuinscharen en emmers. De Romeinen gebruikten zeis en sikkel om te snoeien en te maaien.

Wat aten ze naast de groenten en het fruit?

De Romeinen hielden varkens, schapen, geiten en kippen. Er werd jacht gemaakt op wild als zwijnen, herten, konijnen en vogels. Bovendien waren ze liefhebbers van vis. Dat leverde vaak wel problemen op. De Romeinen hadden vaak last van vislintworm. Die kwam in je darmen als ze besmette rauwe vis aten. Ze waren dol op garum. Deze vissaus was de ketchup van de Oudheid; de Romeinen goten die over al hun eten. Ze maakten die saus door rauwe vis, zout en kruiden in grote kruiken te laten gisten in de zon met de lintworm eitjes er vaak bij.

Interessant is in dit verband te weten, dat er een belangrijke garumhandel was tussen Keulen en Brittania. Daarvan getuigen de inscripties op aangespoelde en opgeviste Romeinse altaren in Zeeland. De altaren werden door die vissers opgericht na behouden terugtocht.  

 

Go To Top